Vorige week speelde de Noorse band Washington uit Tromsų na twaalven ‘s nachts in de bovenzaal van Paradiso voor vijftien man publiek. Het toch al smalle gezichtje van de zanger (22) werd bleker naarmate het einde van het optreden dichter naderde. Tijdens de toegift — hij stond nog alleen met zijn gitaar en zong een ballade — had hij zich verzoend met de nederlaag: als een kapitein stond hij in dichte mist op de voorplecht van zijn zinkend schip en vuurde zijn laatste kanonskogel af.
Na afloop wilde ik zeggen: je moet naar huis bellen, ze moeten alles weten. Ik heb dat niet gedaan, ik vroeg iets anders. En toch heeft hij later die nacht zijn zusje gebeld.
— Hoe ging het? vroeg ze met een dikke slaapstem.
— We hebben bijna alles gespeeld. Volgens mij vonden ze het mooi, maar misschien heb ik het mis.
(Morgen: A Punchup at a Wedding)