Ik heb zojuist een hazeslaapje gedaan. Dan ben ik beter voorbereid op de lange nacht die voor mij ligt. Ik dommelde weg en zag de garage voor me waar ik vroeger met Hergen tafeltenniste. Hergen was twee jaar jonger dan ik, wat veel was toen we zo oud waren.
Hij had een oudere broer, Robert-Jan, die bij mij in de klas zat. Die wilde later vliegtuigbouwkundig ingenieur worden. Dat wist hij al op zijn tiende. En hij is het geworden.
Robert-Jan en ik waren, samen met Joan de Wit, de besten van de klas, er was sprake van concurrentie. (Joan is later caissière geworden in de plaatselijke supermarkt.) Hij begreep dat even goed als ik. We spraken er nooit over. Maar: hij was minder vlot. Ik versloeg hem gemakkelijk met tennissen, dus tennisten we zelden. Vriendinnetjes had hij niet, ik wel. Hij zat altijd op zijn kamer, bekwaamde zich in de techniek met meccano of dat Duitse technische speelgoed, hoe heet dat spul ook weer. En hij had een chemiedoos, volgens mij.
Hij was vaak alleen, net als ik.
Zijn vader was concertpianist. Ik herinner mij een concert in Veenendaal waar wij allemaal aanwezig waren. Op een zeker moment stond Robert-Jan op en begon met een serieus gezicht — nu zou ik zeggen: met een uitgestreken en heilig smoel, maar dat past niet bij de rest van de woorden die ik gebruik — mee te dirigeren. Hij leek de muziek uit het hoofd te kennen, maar dat wilde ik toen niet aannemen. De anderen keken terloops naar hem, ze vonden het blijkbaar gewoon wat hij deed. Ik niet. Later bedacht ik me dat hij de muziek inderdaad wel zou kennen: zijn vader oefende immers thuis, hij hoorde die muziek vaak.
Ik heb tekeningen gemaakt van het concert. Ik tekende de pianist, het orkest erachter. Ik deed daar mijn best op. Ik geloof dat ik de schaal weer in evenwicht wilde brengen: Robert-Jan dirigeert mee, ik maak de tekeningen.
Het wordt tijd dit soort dingen toe te gaan geven.
Maar ik ging liever met zijn broertje Hergen om. Wij lagen elkaar beter. Af en toe, tijdens het tafeltennissen, moest ik het balletje zoeken en zag dan het gereedschap van zijn vader liggen op de houten schappen achter in de garage, die los van het huis gebouwd was. Ik herinner mij houtwol. Rechts stonden de fietsen. Voor de garage stond een tweedehands, oranje Ford Cortina station car. Tussen de achterbak en de achterbank was een rooster geplaatst, zodat de herdershond, waarmee zijn moeder in het bos ging wandelen, achter in de auto kon zitten. Op een middag kwam zijn moeder (Ina, maar zo noemde ik haar niet, dat deed je nog niet in die tijd) terug met de auto. Verontwaardigd liet ze twee deuken zien, ter hoogte van de koplampen. Ze was de M.C. Verloopweg afgereden, naar het bos. Onverlaten hadden een ijzeren draad over de weg gespannen. Die had ze niet gezien en ze was er in volle vaart tegenop gereden. Ze had aangifte gedaan bij de politie. Het was een lieve vrouw, ze wandelde urenlang alleen met de hond. Ze was niet gelukkig, kan ik nu zeggen. Zo vaak als ze alleen met de hond in dat bos liep te wandelen. Toen zag ik dat niet. Het was de moeder van mijn vriendje, meer niet.
Bij slecht weer tennisten we ook wel op de tafeltennistafel: je mocht het balletje dan met een bovenhandse service in het spel brengen, zonder dat die eerst je eigen speelhelft hoefde te raken. (Wanneer het weer het toeliet, tennisten we natuurlijk op de tennisbaan, dagenlang, partij na partij.)
Ook schaakten we veel, we speelden stratego, 's zomers zwommen we in het Bosbad.
We bouwden hutten in het bos en kwamen thuis met harsvlekken in onze kleren: we roken naar uitgestrekte wouden.
Het is niet erg goed met Hergen afgelopen, dacht ik. Ik hoop dat hij met evenveel verlangen terugdenkt aan al die middagen dat we samen gespeeld hebben. We waren tegen elkaar opgewassen, er was sprake van een vanzelfsprekende vriendschap waarover niet gesproken werd, zoals ik met zijn broer Robert-Jan niet over rapportcijfers sprak.
Er werd niet gesproken, in niemands jeugd wordt gesproken, als het goed is. Ik verlang daar naar terug. Dat overspannen gedoe van tegenwoordig. Laat Hergen zich sterken door de herinnering zoals ik mij erdoor laat sterken nu. Ik hoop dat hij ook terugdenkt, het zal hem goed doen, het doet mij goed.
Misschien is hij nog niet zo ver. Zo graag zou ik nog eens...
Enfin.
Nu ga ik het café in. Na het schrijven van deze zinnen heb ik bewezen dat ik mij alles kan herinneren wat ik wil.
Mooi man. Alles herinneren wat ik wil. Ik probeer soms te vergeten wat ik wel weet. Daar kan ik heel erg mijn best voor doen.
George - 11 November 2005
Zucht. Prachtig. Vooral dat stukje over die ongelukkige vrouw, die wel ongelukkig moet zijn geweest omdat ze zoveel wandelde..... Wat ontzettend treurig. Verdrietig en toch ook vreemd monter word ik van de manier waarop jij dit soort herinneringen beschrijft. Je denkt veel aan vroeger, valt me op. Waar komt die weemoed toch vandaan.
Ik ben zojuist begonnen in een boek dat mijn neef heeft geschreven. Het is een kinderboek, maar toch moest ik tijdens het lezen aan jou denken. In de zin van: schreef Frans zijn boek maar eens. Want het boek van mijn neef is echt niet goed. En toch een uitgever gevonden, onbegrijpelijk. Dat steekt mijzelf ook. Ik probeer niet afgunstig te zijn, maar toch ben ik het. Weliswaar geloof ik niet meer in God, maar ik geloof nog steeds dat afgunst een hoofdzonde is.
Gaat het goed met jou? Voor zover dat kan?
liefs van Annemieke
Annemieke - 15 November 2005
Duitse technische speelgoed: Fisher Technik. Leuk spul, maar het was schreeuwend duur...
Gr.R. - 15 November 2005
Aardig, maar wezenlijke feiten onjuist. Robert-Jan is doctor in de chemie geworden. Met mij is het ook niet zo slecht afgelopen. De naam Ellingmann zegt me niets. Mijn gedachten gaan uit naar de persoon met initialen F.R.
Hergen Uhlhorn - 08 Januari 2006