30 Maart 2004

Namibië

Bij de balie van het luxueuze Safari Court Hotel in Windhoek, de hoofdstad van Namibië, wordt mijn aandacht meteen getrokken door een ansichtkaart in het kaartenrek. Er staat een Himba-meisje op afgebeeld dat er betoverend uitziet. Himba 'Himba-pride', luidt de tekst eronder, en inderdaad: een van de charmes van het meisje is de trotse blik in haar ogen. Ik koop een flink aantal kaarten en hoop dat we enige dagen later, wanneer we in het noordwesten van Namibië zullen komen, met eigen ogen een Himba-stam kunnen aanschouwen, maar de kans daarop lijkt niet al te groot. De Himba, zo had ik gelezen, zijn een nomadenvolk dat verder trekt wanneer het gebied waar men zich heeft gevestigd niet meer voldoende voedsel biedt voor de koeien en geiten die men houdt. Er zijn maar zo'n 6000 Himba, en Kaokoland, zoals de onvruchtbare savanne in het noordwesten van Namibië heet, is honderden vierkante kilometers groot.
Ik laat de kaart zien aan de receptionist van het hotel. Hij lacht en kijkt me aan of hij zeggen wil: 'Wanneer jij die in het echt te zien krijgt, eet ik mijn vlinderdas op.'

WINDHOEK
In de vroege middag waren we geland in Windhoek, het vertrekpunt voor een tocht van negen dagen door het weinig door toeristen bezochte Namibië, in het zuidwesten van Afrika. In de hal van het vliegveld van Windhoek wordt onze acht man tellende groep verwelkomd door twee vriendelijke zwarte heren in pak die ons met busjes naar de stad zullen brengen. Het is begin juni, dat wil zeggen winter. Bij het inladen van de bagage op de parkeerplaats is meteen duidelijk wat dat betekent. De hemel is azuurblauw, de lucht voelt kurkdroog aan en de temperatuur bedraagt zo�n 30 graden celcius.
Het landschap tussen het vliegveld en de stad verraadt dat het hier enige tijd niet heeft geregend. Hier en daar staat een boerderijtje, er graast wat vee en de asfaltweg ('teerpad', in het Afrikaans) leidt langs een aantal rivieren, althans, daarvoor moeten de zandige paden doorgaan die zich links en rechts van de weg door het landschap slingeren.
Windhoek zelf is een modern ogende stad. Met 120.000 inwoners is het veruit de grootste plaats van het land. De boulevards zijn breed en de meeste huizen tellen slechts één verdieping. In een land van deze omvang is het onnodig ruimte te besparen door in de hoogte te bouwen. Maar echt aantrekkelijk ziet de stad er niet uit. Windhoek heeft iets weg van Amstelveen: één uitgestrekte buitenwijk met veel bedrijfsgebouwen en hier en daar wat winkels en horecagelegenheden, maar geen echt centrum.
Aan het eind van de middag halen we de twee jeeps op waarmee we het land zullen doorkruisen. De verhuurder, Frank, neemt ons mee naar een droge rivierbedding, waar we even kunnen oefenen in het rijden met vierwielaandrijving door mul zand. Het gaat prima. Frank vertelt dat de wegen in Namibië uitstekend zijn, maar er is bij de Sossusvlei, een oase die wij gaan bezoeken, een traject van zes kilometer waar het onmogelijk is te rijden zonder vierwielaandrijving.
's Avonds eten we op advies van Frank in Joe's Biergarten, gelegen aan een van de door neonreclames verlichte boulevards van de stad. Hijzelf zit er ook. Hier blijkt uit alles dat Namibië een Duitse kolonie is geweest. Aan de muur zijn de ingelijste, vergeelde prenten te zien van Duitse families die zich hier aan het eind van de negentiende eeuw vestigden en men tapt er, naast de 'Windhoek lager', Duits bier. Bij de bar hebben veelal Duitse zakenlieden hun visitekaartje opgeprikt, er hangen talloze geweien en zelfs complete kudu-koppen aan de muur, en de huisdrank is Jägermeister, kortom: hier heerst een heuse Heimat-sfeer.
Achter het café is buiten een biertuin ingericht. Aan lange houten tafels zitten voornamelijk Duitsers met grote pullen bier voor zich. Midden in de tuin brandt een kampvuurtje. Het vlees wordt bereid op een grill in een open keuken vanwaar zich een heerlijke geur door de biergarten verspreidt. Op de menukaart staan voornamelijk vleesgerechten, waaronder vlees van de kudu en de struisvogel. De robuuste Zuid-Afrikaanse rode wijn vormt de perfecte begeleiding.
Ik trek mijn groene loden jagersjas aan. Het begint fris te worden. Windhoek ligt op 1650 m hoogte en het is hier tenslotte winter.

SOSSUSVLEI — MARS OP AARDE
Zo fris als het 's avonds was, zo heet is het de volgende ochtend. Al om acht uur zijn we uit Windhoek vertrokken om bijtijds ons eerste reisdoel te bereiken: de Sossusvlei, een oase te midden van de hoogste zandduinen ter wereld.
In hoog tempo razen we met onze jeeps door de Namibische savanne. De uitgestrektheid van het land is indrukwekkend. Geen mensen, geen tegenliggers, geen dieren, alleen struiken, bosschages, bergen in de verte en overal zand, zand, stenen, gruis en zand. Maar juist wanneer ik meen aan het landschap te zijn gewend, zie ik in de verte dat een grote bavianenfamilie zich bij het naderen van de jeeps uit de voeten maakt. Verbaasd en schijnbaar geïrriteerd — wat nou hier voorbijscheuren met jeeps! — kijken ze ons na.
Ruud Troost, directeur van African Holidays en organisator van deze reis, vertelt dat de zo dor ogende Namibische bodem rijk is aan mineralen. Maar doordat ze moeilijk te localiseren zijn, kunnen ze nauwelijks worden ontgonnen. Het zuidelijk deel van de Namib-woestijn is voor het publiek gesloten: hier ligt een grote voorraad diamant verborgen.
We passeren nog een drietal dorpen en na zo'n 200 km arriveren we bij de lodge waar we zullen overnachten. Er is nog tijd voldoende om de zandduinen van de Sossusvlei, die hier 70 km vandaan liggen, te bezoeken. Tot zes kilometer voor de eigenlijke oase gaat alles prima. Het landschap is uniek: overal om ons heen verheffen zich steeds meer rode zandduinen van tientallen meters hoog.
We stappen uit en maken foto's. Het is doodstil, de hitte is verzengend. Midden op een uitgedroogde vlakte staan een paar schijnbaar dode bomen. Geen dieren. Langs de kammen van de duinen blaast de wind stofwolken op. Bij veel wind 'wandelen' de duinen en is het landschap na enige tijd onherkenbaar veranderd.
Nu volgt het traject van zes kilometer waar we in Windhoek voor geoefend hebben. Aanvankelijk lijkt het goed te gaan. De vierwielaandrijving wordt ingeschakeld en Ruud en Jaap, de chauffeurs, houden het tempo er flink in. De wagens golven heen en weer over het mulle zand. Maar de achterste jeep kiest een verkeerd spoor — een korte aarzeling en plotseling staat hij stil.
Niets aan de hand. We hebben immers nog een jeep, en die kan de vastgeraakte wagen uit het zand slepen. Maar ook de tweede auto, die een tiental meters voor de eerste staat, blijkt vast te zitten. Nu wordt het link. Het is tegen vijven. Over een uur is het donker en we zijn zo'n 70 km van het kamp verwijderd. Ik kijk naar Jaap, besef ineens dat die een gsm bij zich heeft en ben gerustgesteld. Zwijgend gaan we aan het werk: sommigen verzamelen takken om onder de wielen te leggen, anderen verwijderen het zand rond de wielen, die zich tientallen centimeters hebben ingegraven.
De voorste jeep is snel los. Met een sleepkabel en de nodige stuurmanskunst lukt het ook de achterste wagen los te trekken. Gehaast rijden we verder — over een half uur is de zon onder — en binnen vijf minuten bereiken we de Sossusvlei. We stappen uit. Midden tussen de zich in eindeloze rijen aaneenschakelende kale zandduinen strekt zich een groene oase uit die in de regentijd vol water staat. Maar nu is het er kurkdroog. Het contrast tussen de nog juist door de zon beschenen en al in de schaduw gelegen bergkammen is adembenemend. Alle roodtinten op de wereld lijken zich bij zonsondergang te hebben verzameld in de Sossusvlei. In de verte loopt een oryx, een grote gemsbok met lange rechte hoorns en zwart-witte kop, die zich weinig van ons aan lijkt te trekken. In alle rust kunnen we het fraai gekleurde dier fotograferen.
Maar we moeten weg. De zon is bijna onder. Het wordt al merkbaar kouder en de eerste sterren pinkelen aan de hemel.
Op het met olielampen verlichte terras van de lodge genieten we van een verrukkelijk bereid diner — lopend buffet met kip, worstjes en rundvlees naar believen, salade en verfrissende witte Zuid-Afrikaanse wijn. Onder het eten vertel ik Jaap dat ik even ongerust werd toen beide jeeps vastzaten, tot ik besefte dat hij een gsm had, en dus een heli had kunnen bellen. 'Alsof daar midden in de bush een gsm-mast staat!' antwoordt hij lachend. Tja. Later bewonderen we de kraakheldere hemel die is bezaaid met sterren, veel meer dan in de vervuilde Europese lucht te zien zijn.
Tijdens het champagne-ontbijt de volgende ochtend raken we in gesprek met een Zuid-Afrikaan die een vliegtuig blijkt te hebben. Daarmee laat hij belangstellenden de Sossusvlei vanuit de lucht zien. Een van ons heeft een gulle bui en trakteert op een rondje vliegen. Een uur later zitten we in een Cessna die ons boven het landschap brengt dat ons gisteren op de grond al zo boeide. Het is of we boven Mars vliegen. De duinenrijen strekken zich uit tot aan de horizon, tot aan de zee, die zo�n 100 km verderop ligt.
Tijdens de rit van de startbaan naar de lodge zien we mannen die met de weg bezig zijn. De Zuid-Afrikaan vertelt dat het traject van de lodge naar de Sossusvlei — een van de belangrijkste toeristische attracties van Namibië — geasfalteerd wordt. 'Dit jaar verwachten we zo�n 30.000 belangstellenden, maar de komende jaren zal dat snel oplopen,' vertelt hij. 'Het ligt in de bedoeling van de regering de ongereptheid van het land zoveel mogelijk intact te laten.' Asfaltwegen in de woestijn?

MASSIVE ATTACK
Na een lange rit van 400 km over dorre vlakten, grassteppes, savannes, door bosachtige gebieden, berglandschappen en dwars door de Namib-woestijn rijden we via Walvisbaai, een industriestadje aan de kust waar we een kolonie flamingo's fotograferen, naar Swakopmund. In dit merkwaardige, Duits getinte stadje aan de Atlantische kust van Namibië — vakwerkhuizen, Lutherse kerkjes, Duitse straatnamen — is het mistig en koud, een bijna onbegrijpelijk contrast met de droge hitte in de woestijn.
In het hotel waar we logeren, verblijven voornamelijk oude Duitsers die er trots op lijken te zijn dat hun land ook ooit een kolonie bezat. De uitnodiging van de eigenaar in zijn restaurant te gaan dineren slaan wij vriendelijk maar beslist af — tussen de Duitsers eten kunnen we immers ook vlak bij huis.
We kiezen een visrestaurant en genieten volop van verse vis. Na het eten gaan we naar het plaatselijke café, waar tot mijn verbazing de nieuwe Massive Attack — Mezzanine — wordt gedraaid. De tent wordt bevolkt door zwarten en blanken. Achterin staan een paar jongens te darten, en rond de bar zit een gezelschap waarvan ik vermoed dat het de vaste klanten zijn. Ik raak in gesprek met Claudia, een Namibische van Duitse oorsprong, die zich zichtbaar ergert aan de zwarte meisjes in de bar. 'Voor je het weet nemen ze de macht over, en zijn wij alles kwijt!' klaagt ze. Nou, nou.
Terug in het hotel zie ik ook hier bij de balie een ansichtkaart met een Himba-meisje erop. Nog een paar dagen.

STINKENDE ROBBEN
De mist en de kou zijn 's ochtends nog niet verdwenen. We verlaten het frisse Swakopmund en rijden naar het 100 km noordelijker gelegen Cape Cross. Hier huist op een strook strand van 3 km een kolonie van zo�n 80.000 Zuid-Afrikaanse pelsrobben. Al van verre zijn de dieren te horen — en te ruiken. De stank van urine en uitwerpselen is bijna ondraaglijk. Maar zodra we de dieren in zicht krijgen, is de penetrante geur snel vergeten. Klagelijk gejank, gebrul, vechtende mannetjes, moeders die hun kinderrobjes voeden, dieren die onhandig richting zee trachten te kruipen, over soortgenoten heen duikelen, een beet meekrijgen, zonnen, klagen en slapen. In een museumpje vlak bij het strand is een absurde collectie aangespoelde voorwerpen te zien — van flessen (sommige met brief) tot patroonhulzen en harpoenen. Ook verkoopt men hier schoenen, tassen en riemen van zeerobbenleer.
We gaan terug het Namibische binnenland in. We komen nu steeds noordelijker, wat betekent dat het nog warmer wordt. In de buurt van Khorixas, waar we de nacht hebben doorgebracht, brengen we 's ochtends een bezoek aan het Versteende Woud — een bergachtig gebied waar versteende boomstammen liggen van zo'n 260 miljoen jaar oud. De bomen liggen op de grond alsof ze de dag ervoor door een houthakker geveld zijn. Ze zijn zo goed geconserveerd dat zelfs de jaarringen duidelijk te zien zijn. Hier en daar groeit een welwitschia mirabilis, een zeldzame plant die wel 2000 jaar oud kan worden. Bij de ingang van het Versteende Woud staat een souvenirkraampje met onder meer poppen die, als ik het wel heb, Himba voorstellen. Meteen komt er een groep kinderen op ons af — ze willen allemaal op de foto, en geven mij hun adres waar ik de foto naartoe kan sturen.
Even verderop bekijken we rotsgraveringen die 6000 jaar geleden zijn aangebracht door bosjesmannen. We zien afbeeldingen van onder meer giraffen, olifanten, springbokken, neushoorns en mensenhanden en -voeten. Justine, het meisje dat ons rondleidt, wil op de foto en geeft haar adres.
Langzaam maar zeker wordt het landschap minder stoffig en groener. Bij een niet geheel opgedroogde rivier zien we een paar bavianen lopen. Ook staan er lemen hutjes die toebehoren aan Herero, net als de Himba een bevolkingsgroep die hier woont, met dit verschil dat de Herero niet nomadisch zijn en 'westelijker' zijn ingesteld: bij de hutten staan jeeps en autowrakken, de mannen dragen overhemden en broeken en de vrouwen felgekleurde jurken. We overnachten in het Sesfontein-fort, een kasteelachtig gebouw dat beschikt over een fraaie tuin met zwembad. Enigszins teleurgesteld stel ik tijdens het diner vast dat we geen Himba hebben gezien. 'We moeten geluk hebben,' zegt Ruud. 'En bovendien komen we morgen pas in Kaokoland, waar de meeste Himba wonen.'

HIMBA
We staan vroeg op, zo vroeg dat er in de lodge nog geen ontbijt wordt geserveerd. We krijgen broodjes en fruit mee. Na zo'n 100 km zijn we nog geen dorp van enige omvang tegengekomen. Even voor Opuwo, de enige 'stad' in dit gebied, zien we een flinke Herero-nederzetting: op een dorre, stoffige vlakte staat rond een kraal een tiental lemen hutjes. We stoppen. Ik loop de vlakte op en maak foto's van de hutten. Ik hoor opgewonden stemmen achter me en als ik me omdraai, kan ik mijn ogen nauwelijks geloven. Bij de jeeps staan twee Himba-meisjes vrolijk met elkaar te praten. Binnen de kortste keren staan we allemaal te fotograferen. De meisjes vinden het prachtig en poseren als volleerde modellen.
Ze lopen weg en wenken: achter ons aan. We lopen naar een 50 meter verderop gelegen groepje bomen, en daarachter blijkt zich hun tijdelijke nederzetting te bevinden. Mannen en vrouwen zit kriskras door elkaar op de grond. Er liggen dekens, er staat een pot met een wit, pasta-achtig goedje. Poedelnaakte jongetjes rennen in het rond.
Een Herero-jongen komt op ons af en overlegt in gebrekkig Engels over de prijs voor de foto's. Ruud geeft hem een bedrag aan Namibische dollars. Nu verschijnen er veel meer Himba-meisjes. Ze stellen zich op in een rij en beginnen zachtjes te zingen. Alle meisjes hebben hun huid ingesmeerd met een vetachtige substantie die beschermt tegen uitdroging. Om hun hals dragen ze een kunstig gemaakte ketting met een schelp. Hun borsten zijn bloot; ze dragen een leren rokje. Sommigen hebben een deken rond hun middel gedrapeerd.
Het gezang wordt luider en vrolijker. De meisjes beginnen ritmisch te klappen en soms springt er een naar voren die met overgave begint te dansen. Ook de mannen dansen mee en stampen woest met hun voeten op de grond. De meisjes vinden het prachtig en klappen nog harder, zingen nog luider. Na enig aarzelen besluit ik ook te gaan dansen. Ik stel me op voor de rij meisjes en tracht de mannen die ik zojuist zag, na te doen. Aanvankelijk lijken ze me een beetje verbaasd, maar al snel moedigen ze me aan door enthousiast te klappen en te dansen. Na mij komt er nog een man, en dan wordt het gezang langzaam maar zeker zachter, bijna melancholisch.
Het is afgelopen. We bedanken de Himba en stappen in de auto's. Tot aan Opuwo zitten we glazig en zwijgend voor ons uit te kijken.

ZEVEN LEEUWEN
De laatste grote attractie van de reis is het Etosha National Game Park, het grootste wildpark ter wereld. De kern ervan wordt gevormd door een uitgestrekte vlakte, de Etosha-pan, die in de regentijd vol water staat.
Het park lijkt gortdroog. Toch vinden we vrij snel een drinkplaats waar we giraffen, zebra's, springbokken, kudu's, gnoes, struisvogels en oryxen zien. In rustig tempo rijden we nog uren door het park, maar zien geen leeuwen, luipaarden of olifanten. Sommigen zijn teleurgesteld, maar ik niet: mijn hoofd zit nog vol Himba.
We overnachten in Halali, een restcamp midden in het Etosha-park dat doet denken aan een kazerneterrein. In het restaurant ontmoet ik Stella. Ze zit met een paar vriendinnen aan tafel te praten. Zo af en toe hoor ik dat ze een klakkend geluid maken met hun tong, een taaleigenschap die ze van de bosjesmannen hebben overgenomen. Stella is een 21-jarig zwart meisje dat onderwijzeres blijkt te zijn. Van 8 tot 10 's ochtends en van 6 tot 8 's avonds geeft ze les aan de kindertjes van het in het restcamp wonende en werkende personeel. Ze heeft iets heiligs over zich en ik vraag of ze christen is. Ze veert meteen op: drie jaar geleden is het haar overkomen. Drie dagen en nachten lang had ze gehuild, en toen was het wonder geschied. Sindsdien is ze overtuigd christen, net als veel van haar landgenoten. Ze wil later zangeres of journaliste worden, zegt ze beslist. Ik maak een foto en beloof hem haar op sturen.
De volgende ochtend zijn we al om zes uur op om nog enige kans te maken een van de 'big five' te zien — olifant, buffel, leeuw, luipaard of neushoorn. We rijden naar een drinkplaats en zien vanuit de verte dat er al een paar auto's staan. Wachten ze of hebben ze al iets gezien? We parkeren onze jeeps tussen de andere wagens. Pas na enige tijd zie ik het: vlak bij het water ligt een leeuwin. We pakken onze camera's en beginnen driftig te fotograferen.
De leeuwin staat op en loopt een stukje. Plotseling brult ze een aantal malen, en even later zien we het resultaat. Uit het bos komt een tweede leeuwin gelopen, met drie welpjes. Ze dartelen vrolijk om haar heen. Na vijf minuten komen er vanachter de auto's twee mannetjesleeuwen aangesjokt. Eerst drinkt de een, even later de ander. Het is een vredig schouwspel. De welpjes spelen zelfs met een van de mannetjesleeuwen. Als we genoeg hebben gefotografeerd, besluiten we te vertrekken. Maar we hebben de terreinwagen die inmiddels achter ons is komen staan, niet gezien en terwijl we achteruitrijden botsen we er met een flinke knal tegenaan.
De leeuwen kijken even verstoord op en gaan dan verder met hun bezigheden. We parkeren onze jeep naast de terreinwagen en nemen vanuit de auto de schade op. 'Only the bumper?' vraagt de man achter het stuur, nauwelijks geïnteresseerd. 'Yes,' bevestigen wij. 'No problem,' zegt hij. De unieke foto's die hij van de zeven leeuwen kan maken, vindt hij veel belangrijker.