19 Mei 2008

Herken de Honden

Hoe alleen kun je zijn. Van de meeste mensen die alleen zijn krijg je nooit iets te horen. Van mij wel.

Ik zal je iets vertellen, als je dat leuk vindt. Ik zal je een verhaaltje vertellen. Mijn vader, die heet Heinz, en die had een twee jaar oudere broer, Hans. Dat begint als een sprookje, en ik vertel je, mijn hele leven is een sprookje. Heinz was niet zo dol op Hans, want Hans bleek een vervelend jongetje te zijn. Hans was een eigenwijze, arrogante, eigenzinnige klootzak. Een jankerd, ook. Hij heeft acht godsdiensten aangehangen, waaronder het katholicisme, hij was lid van de Jehova’s Getuigen — waar hij, de viezerik, mij een keer mee naartoe heeft genomen toen ik acht was, en onder meer daar heb ik geleerd een grote bek te hebben tegen walgelijke figuren met een overtuiging — de Mormonen, en nog een paar, en op het eind van zijn zieke leven was hij bevriend met de Weduwe Rost van Tonningen. Al die overtuigingen komen op hetzelfde neer. Ik mag dit niet zeggen waarschijnlijk, en ik krijg advocaten achter me aan van zijn twee zoons, maar dat moet dan maar. Ik heb oom Hans regelmatig, terwijl hij compleet bezopen was, aan de telefoon gehad, en dan sloeg hij racistentaal uit die mij er voor de rest van mijn leven van overtuigd heeft dat ik met elk ras rekening moet houden behalve het zijne. Mijn voorliefde voor de Joden heb ik aan hem te danken. Cathelijne had trouwens ook een goed ontwikkelde hekel aan die man. Niets heeft hij begrepen van de liefde van zijn moeder. Zijn moeder heette Mimi en die trok partij voor de jongste, mijn vader. Het heeft hem helaas niet geholpen. Het leven van mijn vader is voor een groot deel mislukt vanwege zijn broer. En je moet weten dat ik ongehoord en zielsveel van mijn vader houd. Dan heb je, als zoon, ook een probleem. Je neemt zo’n probleem over qua generatie. Wie moet ik een kogel door z’n kop schieten?

Mimi noemde mij Franz en heeft mij mijn achternaam gegeven.

Der Hans. Oom Hans. Oom Hans is dood. Heinz ook trouwens. Oom Hans heeft een flink deel van het leven van mijn vader naar de kloten geholpen. Dat neem ik hem bijzonder kwalijk, maar ik kan geen wraak nemen. Dat hoeft ook niet. Mensen die zich nu gedragen zoals oom Hans deed, herken ik meteen. Ze zijn alleen maar met zichzelf bezig, ik neem ze te grazen. En niet zo’n beetje. Ik heb een bloedhekel aan mensen die alleen maar met zichzelf bezig zijn. Ik beledig ze, ik kleineer ze, ik vertel ze dat ze kantoorklerken zijn, hoeveel geld ze ook hebben, hoeveel macht ze ook hebben.
Veel leuker is het de mensen van wie je de indruk hebt dat ze fijn bezig zijn te prijzen. Zoals George, zoals Breek, zoals Cathelijne, zoals Nynke, zoals Hanneke, zoals Melissa, zoals Margriet, zoals Bert en Rachel, zoals Monia, zoals Ruben, zoals Allard, zoals Cor Mazzeltov, zoals Corinne, zoals de oude Jan Bosatlas, zoals José die ineens zwanger blijkt te zijn, zoals Marjolein, zoals Sarah, zoals Joost-in-de-Rue-de-Liège-in-Parijs (ik kom in je stad wonen Joost), zoals Eveleen, zoals Jacobine, zoals Martèl, zoals mijn zusje en mijn moeder.
Dat doe ik dan ook. Daaraan is mijn leven gewijd, ik wil het nergens anders meer aan wijden.
Naarmate je ouder wordt, herken je ze beter. Je leert de mensen kennen. Ik word er niet cynisch van, integendeel. Op zeker moment ben je blij dat mensen die uitsluitend in staat zijn voor zichzelf te kiezen zich van je afwenden en een nieuw tehuis zoeken. Het geeft je de ruimte tijd te besteden aan wat waardevol is, aan waardevolle mensen. Die anderen moeten het leven uit.

Dank je wel oom Hans. Omdat jij zo’n enorme klootzak was, kan ik het beter doen, en herken ik de Honden. Mede namens mijn zusje, trouwens. In 1971 heb je een glas wijn naar mijn moeder gegooid, smerige zak, ik weet het nog heel goed. Oma en ik hebben de scherven opgeruimd. Niemand weet het nog, mama weet het zelf niet eens meer. Maar ik stond bij de trap en ik heb een goed geheugen. Je hebt haar 'dat manke wijf' genoemd, vuile zak. Je bent de enige van wie ik denk: het is jammer dat ik geen wraak kan nemen. Ik had graag een goedgevulde AK-47 (Kalasjnikov) op je leeggeschoten. Die zoons van je gun ik het beste, want dat zijn lieve jongens. Maar jij.

Ik weet waar je graf ligt.

We mochten niet eens op je begrafenis komen, oom Hans. Jij wel op de onze. Ik haat je man. Je hebt niet alleen mijn vader tot in het diepst van zijn ziel beledigd, maar mij ook. Gretta Duisenberg is voor mij een lief druifje bij jou vergeleken. Gretta is een amateur-Hitler. Jij bent een echte. Harder kan ik je niet beledigen. Ik ben waarschijnlijk mijn hele leven bezig jouw gedrag te herkennen, goed te maken, te compenseren — me te verontschuldigen.